Het mislukte project Blauwestad (Groningen): eerst investeren, dan maar hopen dat er bewoners komen. (bron: provinciegroningen.nl) |
Door: Bob Bouhuijs
De woningbehoefte is in Laag-Soeren onveranderd aanwezig.
Dit maakt de verwezenlijking van Nimmer Dor in twee bouwfasen verantwoord. Met deze
boodschap verdedigde Ron König, wethouder ruimtelijke ordening van Rheden, afgelopen
donderdag tijdens een raadszitting de nog altijd bestaande ambitie van het
college van B&W om een wijk van zo’n 65 woningen in Laag-Soeren te bouwen.
Dat de situatie op de woningmarkt behoorlijk gewijzigd is sinds de
woningbehoefte-peiling van ruim drie jaar geleden, deed König af met de
opmerking dat makelaars nog steeds een behoorlijke woningbehoefte zien. Het
feit dat vooral op de langere termijn de bevolking zich in een totaal andere
richting zal ontwikkelen, bleef in het raadsdebat onbesproken. Ten onrechte, zo
blijkt onder meer uit de visie van econoom Steven Brakman.
De leegloop van perifere gebieden is Brakmans optiek onomkeerbaar. Met name de aantrekkingskracht van de Randstand gaat ten koste van de randen van Nederland. Dit is een proces dat beleidsmatig niet of nauwelijks bij te sturen is. Het realiseren van woningbouw in krimpgebieden is volgens Brakman vaak de verkeerde beleidskeuze: ‘Huizen bouw je voor de lange termijn; zij hebben een lange “looptijd”. Het gevaar bestaat dat investeren in woningbouw uiteindelijk leidt tot toekomstige leegstand, omdat je in de periferie krimp aan het verdelen bent.’
Brakman heeft een duidelijke opvatting over de toekomst
van rurale krimpregio’s. Allereerst moeten de provincies de gemeenten in deze
gebieden sommeren de woningbouwambities te temperen. Ook het samenvoegen van
gemeenten en afbreken van woningen zijn reële beleidsopties: ‘Misschien is het
veel verstandiger bestaande voorzieningen in krimpgebieden samen te voegen. Op die manier begeleid je
het proces van krimp en voorkom je ongewenste met elkaar concurrende
investeringen. De vrijkomende ruimte kan worden gebruikt om te investeren in
natuur en recreatie, waaraan grote behoefte bestaat in een vergrijzende
samenleving.’
Vergrijzing is volgens Brakman helemaal geen probleem,
ook niet voor krimpgebieden:
‘Er heerst bij bestuurders een aversie tegen vergrijzing.
Er is echter niets mis met een gemiddeld hoge leeftijd: bejaarden zijn net
mensen. In Florida en grote delen van Spanje weet men daar goed mee om te gaan
en floreren sommige gemeenten met een “grijze” bevolking, maar in Nederland is
“jong” goed en “oud” slecht, ten onrechte.’ Ook hier ziet Brakman een rol weggelegd
voor hogere overheden die sturend op kunnen treden bij de ontwikkeling van
lokale diensten. In zo’n gemeente investeer je minder in basisscholen, maar
meer in zaken die voor een oudere bevolking interessant zijn. Het bouwen voor
jongeren is in krimpgebieden vaak de verkeerde keuze. Meer woningen voor ouderen
verwezenlijken is een reëler
alternatief. ‘Het perspectief voor de langere termijn moet altijd leidend
zijn,’ aldus Brakman.
De visie van Brakman biedt ons geen panacee voor het
toekomstig woningbouwvraagstuk. Wel levert hij ons een alternatieve beleidsvisie
gebaseerd op waarschijnlijke toekomstscenario’s, al zijn de voorbeelden die
Brakman gebruikt niet zomaar op gemeenten als Rheden en Brummen toepasbaar.
Deze gemeenten zullen waarschijnlijk niet de dramatische bevolkingsafname als bijvoorbeeld
oostelijk Groningen aan de dag leggen. Het afbreken van hele dorpen of wijken
is hier dan ook niet aan de orde.
Het plannen van grote hoeveelheden woningen, zoals
Brummen en Rheden nog steeds voor ogen hebben, zal op de langere termijn de
regionale woningmarkt echter wel kunnen schaden. Onderlinge afstemming tussen
gemeenten, des noods afgedwongen door de provincie, en het temperen van
ambities, zijn noodzakelijke beleidsmaatregelen waar Brakman ons terecht op
wijst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten